Uit het scheepsjournaal van Eesge Prater

terug

NRC 25.07.1853 Rotterdam, 23 juli.

Aangaande de aanzeiling van de schepen ZULEIKA en FALCON, deelt kapt. Prater, voerende de bark HENRIETTE ELISABETH SUSANNA, te Helvoetsluis binnen, de volgende bijzonderheden mede, welke wij zoveel doenlijk in zijn geheel hier laten volgen.

De 12e juni, op ca. 9º N.B, zagen wij twee schepen, dicht bij elkander in het W.Z.W. van ons, waarvan het ene, zijnde een volschip [fregat, alle masten vierkant getuigd], met de bramzeilen en lichtere zeilen vast, de onderzeilen, enz. in de gey en met de marszeilen op steng lag, terwijl van het andere, zijnde een bark, het gehele tuig door elkander hing. Wij hielden op hen af en zagen, naderbij komende, dat beide schepen averij in het tuig hadden en dat van beide bodems de Engelse vlag, omgekeerd [in gevaar] gehesen was; terwijl er vele vaten, stukken van gebroken verschansing, bindrotting en matten in zee dreven en steeds boten op de schepen af en aan roeiden.
Dicht genoeg genaderd zijnde om alles te kunnen onderscheiden, bemerkten wij dat op beide schepen veel volk aan boord was, dat men op de bark druk werkzaam was met pompen en zakken met lading aan beide zijden overboord te werpen, en bleek het ons alras, dat deze schepen in aanzeiling moesten geweest zijn.
Wij draaiden bij, zetten de boot uit, waarmee zich kapt. De Vries (passagier), met 5 man der equipage, naar de bark begaf, om des nodig assistentie te verlenen. Wij hielden toen weder vol en achter het schip, praaiden hetzelve, waarop er door de kapitein verzocht werd, aan boord te komen en op het antwoord, dat de boot aan boord der bark was, zond dezelve een van zijne boten aan boord en verzocht om met het schip een paar uren te willen vertoeven en aan de kapitein om in persoon mee naar de bark te gaan, welke ten gevolge van aanzeiling in gevaar verkeerde.
Aan dit verzoek werd voldaan en aan boord van de bark komende, vernamen wij aldaar dat deze de ZULEIKA van Sunderland was, gevoerd door kapt. Thomas Williamsz, komende van Aracan, met een lading rijst naar Bremen, terwijl het driemast schip de FALCON was, gevoerd door kapt. Ths. Taylor, met ca. 300 passagiers, van Liverpool naar Melbourne bestemd. Dat gemelde vaartuigen elkaar aan boord hadden gelopen in de voornacht van de 11e juni, boegende de ZULEIKA om de N.N.W. en de FALCON zeilende om de Zuid.
De Falcon was met de steven en stuurboordsboeg aan de bakboordszijde aan de achterkant van het fokkewant bij de ZULEIKEA ingelopen, waardoor op deze zijde, ter lengte van ca. 12 voeten, zowel onder het water in het koper als boven water, de zijde was ingezet; de rust, benevens verschansing en stutten waren meest alle tot aan het hek gebroken, het dek zwaar opgezet en op de plaats der aanzeiling 2 à 3 planken verbrijzeld, het hek geheel ontzet en zwaar gehavend, terwijl in het ruim op de plaats der aanzeiling, mede zware averij was.
Daar het aanlopen aan bakboordzijde op en bij een tussendeksbalk had plaats gehad, was het schip op die hoogte, aan stuurboordzijde uitgezet en twee der huidplanken zwaar gesplinterd. Al de voorra’s, voorbramsteng en voorgaffel, benevens meest alle de zeilen, hingen aan stukken en flarden door elkaar, zijnde vele hoofdtouwen der onderwanden en pardoens aan bakboordzijde, als ook veel van het lichtere touwwerk, verloren.
De schade der FALCON was zeer gering en bestond in het breken van een stuk uit de scheg, enige schuringen aan de huid en verlies van kluiverboom.
De equipage van de ZULEIKA was op de FALCON overgesprongen, hebbende de schepen circa 2 uur bij elkander aan boord gelegen, voor men dezelve vrij had kunnen krijgen. Vrij gekomen, bevond men dat de ZULEIKA na de aanzeiling 4 voet water had gemaakt en ging de equipage weer aan boord. Kapt. Taylor had een gedeelte der equipage van de FALCON, benevens vele passagiers op de ZULEIKA, tot adsistentie doen overbrengen, waarna men het lek, door de lading overboord te werpen, en aan de pompen steeds werkzaam te zijn geweest, omstreeks 8 uur 50 m. tot op 2 voet 2 duim had gebracht. De meeste losse goederen van waarde waren reeds des nachts van de ZULEIKA op de FALCON overgebracht, doordien er niet anders gedacht werd, dan dat men het schip zou moeten verlaten.
Wij belegden daarop een scheepsraad en besloten om de ZULEIKA tot op deszelfs ballast merk te lichten en de pompen lens te maken, dan te zien hoeveel water het maakte, de resterende lading over en over te werken, teneinde de lekken aan beide zijden te kunnen voorzien en bij bevinding, dat het schip daarna niet te veel water maakte, het tuig enz, zo goed doenlijk te herstellen, terwijl, wanneer het schip niet in staat zou kunnen gebracht worden om zee te bouwen en een noodhaven te zoeken, men het alsdan zou verlaten en de equipage over zou gaan op de HENRIETTE ELISABETH SUSANNA.
Tegen zonsondergang van de 12e juni, kwam het Nederlandse schip HESTER, kapt. Viëtor, van Aracan naar Amsterdam, bij ons, welke kapitein mede zijn hulp aanbood.
In de morgen van de 13e juni, werd bevonden, dat het schip niet meer water maakte dan 12 duim in de wacht en was er naar gissing ½ à 5/8 der lading uitgelicht, moetende de rest, indien het schip zeil zou kunnen voeren, er in blijven; alsnu werd overgegaan het dek te repareren en het schip zo goed mogelijk aan de zijden te herstellen; in die tussentijd had men aan boord der FALCON en HENRIETTE ELISABETH SUSANNA nieuwe ra’s klaargemaakt, welke met het tuig, dat inmiddels mede voorzien was, opgebracht werden.
Na dus van de 12e tot de 13e juni ’s avonds ten 10 ure te zijn werkzaam geweest, was de ZULEIKA in staat gebracht om een noodhaven te kunnen bereiken, en besloten wij en de FALCON, met goedvinden van kapt. Williamsz hem te verlaten en de reizen te vervolgen, nadat eerstgemelde bodem hem nog met enige provisiën had geadsisteerd, terwijl de HESTER zijn reis reeds om 7 uur had voortgezet. Een lichtmatroos van de ZULEIKA heeft bij het overspringen op de FALCON zijn dood in de golven gevonden; verder heeft men geen verlies van mensenlevens te betreuren.


bron: http://www.marhisdata.nl/

StamSite